Al vanaf het eerste moment dat de Papoease onderwijzeres Catharina en de jonge Nederlandse pater Koos elkaar ontmoeten, ontstaat een warme vriendschap. Zij overtreden hiermee zozeer de ongeschreven regels in het koloniale, katholieke deel van Nieuw-Guinea in de jaren ’50, dat op alle mogelijke manieren wordt geprobeerd hun vriendschap te dwarsbomen. Uiteindelijk vluchten de twee als geliefden het oerwoud in, achtervolgd door een woedende bisschop in een prauw. De rel is compleet. Zij worden door het Vaticaan in de ban gedaan en verklaard tot zondaars tot in het 4e geslacht.